Een reis om de wereld. Zoektocht naar de identiteit van Haagse bioscopen in de jaren vijftig - Elisa Mutsaers 1997
De geschiedenis van Thalia begon in 1912 toen architect M. Kuyper Czn. de Cinema Americain ontwierp. Het gebouw was groots van opzet en luxueus ingericht. Na de reizende bioscopen werden de eerste permanente bioscopen gebouwd. Eén daarvan was de Cinema Americain en Herman van der Stap was de eigenaar. Juist de reizende bioscopen op kermissen werden als volksvermaak gezien. Met de bouw van luxueuze bioscooppanden hoopte men ook de hogere standen ertoe over te halen een film te gaan zien. De Cinema Americain aan de Boekhorststraat leek een barok paleis, inclusief torentjes en prachtige façades. De bioscoop telde zo’n 400 stoelen en had een oppervlakte van 290 vierkante meter.
De Boekhorststraat bleek een goede locatiekeuze te zijn. Het was een drukke winkelstraat waar ook ‘s avonds nog het één en ander te beleven viel. De Cinema Americain was er ook niet de enige bioscoop, de gebroeders Mullens exploiteerden er de Haagsche Bioscoop en Loet C. Barnstijn was de eigenaar van de Japansche Bioscoop. Barnstijn had grootse plannen en wilde ook de Cinema Americain en de Haagsche Bioscoop zo snel mogelijk in handen hebben. Een grote concurrentiestrijd brak los en Barnstijn kwam als de grote overwinnaar uit de strijd.
In 1914 nam hij de bioscoop van de gebroeders Mullens over en in 1915 kocht hij de Cinema Americain van Herman van der Stap. Tegelijk met de overname veranderde hij de naam in Thalia. Na enige wisselingen in de directie kwam de bioscoop onder leiding van zijn broer Eduard te staan. Later kocht de zoon van Herman van der Stap de bioscoop weer terug van de Barnstijns en tot de sluiting in de jaren zeventig zou Thalia in bezit van de familie van der Stap blijven.
In de jaren vijftig stond het theater onder leiding van P.J. van der Stap en was onderdeel van N.V. Grobion, Maatschappij tot Exploitatie van Amusementsbedrijven. Zijn moeder, mevrouw Van der Stap-Grigoriëf, was de directrice van deze onderneming. In de jaren zestig kwam ook de zoon van P.J. van der Stap, Peter van der Stap, in de bioscoop te werken. Momenteel [1997 EM] werkt Peter van der Stap bij Jogchem’s Theaters B.V., waar Grobion weer een onderdeel van was en die veel bioscopen exploiteert in de grotere provinciesteden, vooral in het noorden en oosten van het land. In de jaren vijftig exploiteerde P.J. van der Stap naast Thalia in Den Haag ook het Beurstheater in Groningen. In het begin van de jaren zestig werden ook EuroCinema aan de Leyweg in Den Haag en Luxor in Dordrecht aan Grobion N.V. toegevoegd.
In het begin van de jaren vijftig leek Thalia de luxe sfeer uit de jaren ‘10 voorgoed verloren te hebben. Het interieur raakte in verval en de programmering van westerns en knokfilms trok vooral veel luidruchtige jeugd aan. Uit interviews blijkt dat de portiers die er werkten, veel minder uitstraling en gezag hadden dan bijvoorbeeld de portiers van Metropole of Rex. Bovendien veranderde het imago van de Boekhorststraat; ook daar sloegen het verval en de verloedering langzaam toe. Een fervent bioscoopbezoeker in de jaren vijftig zegt over Thalia: “Nog schunniger dan Roxy, zelfs onbegaanbaar voor een 14 keer per week biosbezoeker. De katten, die van het balkon gesmeten werden, haalden je gezicht open.” Hoewel het hier om een incident moet hebben gegaan, kwam uit gesprekken die ik met anderen had, ook naar voren dat je als publiek op de onderste rijen altijd rekening moest houden met van het balkon gegooide lege flesjes.
Door deze beschrijvingen mag de indruk gewekt zijn dat Thalia een theater was dat je beter kon mijden. Niets is minder waar. De meeste geïnterviewden vertelden dat dit weliswaar dingen waren die regelmatig gebeurden, maar dat het zeker geen reden was om Thalia niet meer te bezoeken. Integendeel, het publiek bestond vooral uit jeugd en een beetje lol maken, hoorde er gewoon bij, althans in de theaters in de Boekhorststraat. Wat in eigenlijk geen van de andere Haagse bioscopen in die tijd mogelijk was, kon wel in de actiefilmtheaters in de Boekhorststraat, namelijk het openlijk meeleven met hetgeen op het witte doek te zien was. Wanneer op het doek iets geweldigs of juist iets vreselijks gebeurde, liet het publiek dit onmiddellijk merken. Juist deze rumoerige sfeer als ontlading van de spanning werd door het jonge publiek als zeer plezierig ervaren.
Films met Roy Rogers in de hoofdrol waren populair in Thalia. Een bezoeker richtte vanuit Thalia ooit een Roy Rogers fanclub op. De club telde twaalf leden, waarvan zeven Hagenezen en vijf Scheveningers. De club stierf een snelle dood doordat de Scheveningse clan de pest had aan de Hagenezen en andersom. Op het strand ging het fout, en dat was het einde van de Lone Cowboy!’ Vanaf 1959 werden de Roy Rogers films in Thalia vertoond als speciale voorstelling van de Haagse bioscopen, een aparte vermelding naast de reguliere filmladders in de Haagsche Courant. Deze speciale voorstellingen vonden plaats op zondagmiddag om 13.00 uur en soms op woensdagmiddag om 14.30 uur, en waren vaak bedoeld voor kinderen. De Roy Rogers-films die dan vertoond werden, waren allen goedgekeurd voor alle leeftijden.
Maar niet alleen Roy Rogers was populair in Thalia. De bioscoop vertoonde bijna alleen maar westerns en actiefilms, die zeer geliefd waren bij het jeugdige, voornamelijk mannelijke publiek. Zelfs de studenten die in Kriterion werkten, zagen graag een actiefilm in Thalia, Roxy of Hollywood. Het theater had zelden of nooit een première en als dit wel het geval was, betrof het altijd de première van een B-film. Een voorbeeld dat ik tegenkwam in de Haagse bioscoopladders was de film In de klauwen van de raaf, ‘première in Den Haag. ‘Nieuwe opwindende avonturenfilm van de DOODSKOPPEN’.
Dat Thalia altijd al het domein is geweest van westerns en knok- en vechtfilms blikt bijvoorbeeld uit Het wonderpaard van den Sheriff (The big stampede), een film die op vrijdag 27 september 1935 werd vertoond. Het was ‘een groote Wild-West met den heldenspeler John Wayne en zijn wonderpaard Duke’. De directie had ook graag de grotere Hollywood-films willen vertonen, maar door het beleid van de verhuurkantoren was dit onmogelijk. De verhuurders wilden hun A-films natuurlijk het liefste kwijt aan de grote premièretheaters als Asta, Metropole, Passage en City. Kleinere theaters als die in de Boekhorststraat kwamen voor dit soort films simpelweg niet in aanmerking, tenzij geen van de grote theaters geïnteresseerd was, maar dan ging het blijkbaar niet meer om een echt grote film. Bovendien, als de directie het wel eens probeerde met een film uit een ander genre dan actiefilms, bleef het publiek gewoon weg.
De tijden van de voorstellingen wisselden sterk bij Thalia. Uit de filmladders blijkt dat er tot in 1953 vier voorstellingen per dag waren. Later waren alleen op zaterdag en zondag nog vier voorstellingen te zien en op werkdagen drie. Wel draaiden in het theater altijd verschillende films binnen één week. Het gebeurde ook geregeld dat Thalia twee hoofdfilms in één voorstelling vertoonde.
Zoals al eerder met het voorbeeld van Roy Rogers werd aangeduid, werden op zondag en soms op woensdag of donderdag speciale voorstellingen, meestal bedoeld voor het hele gezin, gegeven. Met uitzondering van Rex waren het alleen navertonings- en actiefilmtheaters die dit deden. Vanaf 1960 werden deze speciale voorstellingen als een extra filmladder naast de reguliere ladder gedrukt. De toegangsprijzen die in 1960 in Thalia betaald moesten worden, maakten het theater noch het goedkoopste, noch het duurste van de actiefilmtheaters. In dat jaar telde het theater 474 stoelen en was op Studio (met 301 stoelen) na, het kleinste van de actiefilmtheaters.
Net als in de andere actiefilmtheaters liep de technische kwaliteit van de voorstellingen nogal eens te wensen over. Het doek vertoonde zo nu en dan scheuren die wel gerepareerd werden, maar het op den duur het uiterlijk van een landkaart verschaften. Heel af en toe ging er ook wel eens iets mis met de projectie. Deze technische gebreken vormden voor het publiek echter geen enkel bezwaar, het hoorde erbij en droeg toe aan de rumoerige en gezellige sfeer die het theater kenmerkte.
Aan het eind van de jaren vijftig besloot de directie over te gaan tot restauratie in etappes. De meubilering werd vervangen en enkele jaren later vond restauratie van de entree en de kelder plaats en werd de oude verlichting vervangen. Het theater werd aangepast aan de eisen van de moderne tijd en er ontstond een zeer aantrekkelijk volkstheater, aldus het Nieuw Weekblad voor de Cinematografie. Ondanks deze facelift lukte het Thalia niet er bovenop te komen. In de jaren zestig kozen de meeste mensen een premièretheater in het centrum voor het wekelijkse uitje naar de bioscoop, maar nog belangrijker was de verloedering van de buurt, die aan het einde van de jaren zestig onomkeerbaar leek. In november 1972 werd Thalia gesloten.