Tussen 1956 en 1960 begon zich in het bioscoopbezoek een achteruitgang af te tekenen, die leidde tot een dramatische keldering in de jaren zestig. Niet alleen in Nederland bleef het publiek massaal weg uit de bioscopen. Ook in Amerika, waar de televisie al eerder geïntroduceerd werd, daalde het bioscoopbezoek enorm. Al in de late jaren veertig was de televisie daar massagoed geworden. In Hollywood bedacht men dan ook al eind jaren veertig, begin jaren vijftig, allerlei manieren om de bioscoop aantrekkelijker te maken dan de door de filmindustrie zo gevreesde televisie. Orson Welles riep begin jaren vijftig niet voor niets: ‘If the home is to become a non-stop movie-house, God help the home.’ Allerlei nieuwe technische toepassingen als Cinerama, CinemaScope, Vista Vision en Todd-AO werden bedacht onder de gezamenlijke noemer van de breedbeeldrevolutie. Na een introductie, die vaak met veel publiciteit gepaard ging, stierven de meeste van deze systemen een snelle dood.

De redactie van de Haagsche Courant speelde met een geslaagde 1-april-grap nog in op de kortstondige 3D-commotie. In een artikel werd melding gemaakt van een nieuwe vinding uit Amerika. Het ging om een driedimensionale televisie waarbij het leek alsof er lilliputters in het toestel zaten. Op het Tournooiveld zou een demonstratie van het nieuwe medium gegeven worden en natuurlijk werden alle Hagenaars daar van harte bij uitgenodigd!

Hoewel de overheid eerst zeer afwachtend tegenover de komst van de televisie stond, zag zij na verloop van tijd ook het nut van de beeldbuis in. De komst van het nieuwe medium in veel huiskamers zou de huiselijkheid van de Nederlandse bevolking verhogen. Gedeeltelijk bleek dit inderdaad waar te zijn. Toen vanaf 1964 meer dan de helft van de huishoudens een televisie in de kamer had staan en bovendien in dat jaar een tweede net werd aangeboden, bleven steeds meer bioscoopbezoekers thuis om televisie te kijken.
De televisie werd echter al in 1951 geïntroduceerd. De eerste mensen die een toestel konden aanschaffen, waren afkomstig uit de hogere sociale standen. Deze mensen zagen de televisie niet als een substituut voor de bioscoop, maar als een aanvulling op het al bestaande aanbod. Toen vanaf 1957 ook steeds meer arbeiders zich een duur televisietoestel konden aanschaffen, begonnen de bezoekcijfers aan de bioscopen steeds sneller te dalen. De mensen die vanaf dat moment het witte doek voor de beeldbuis verruilden, moeten voornamelijk volwassenen geweest zijn.

Aan de daling van het bezoek aan de bioscopen vanaf 1957 en in sterkere mate vanaf 1959 is de televisie niet als enige schuldig geweest. Doordat men in deze periode steeds meer te besteden kreeg, werden ook andere dingen in de vrije tijd gedaan. De eerste brommers en later auto’s en caravans werden aangeschaft. Met de invoering van de vrije zaterdag in 1961 kreeg men bovendien meer vrije tijd die bijvoorbeeld gevuld werd met uitjes naar pretparken en weekendjes op de camping. Het bioscoopbezoek schoot er dan bij in, net als het bezoek aan andere publieke vermakelijkheden. Wel hebben de bioscopen van alle vermakelijkheden het sterkst geleden.